Alles Klar?
Auteur: Thorsten Gimmler
Uitgegeven door Piatnik, 1998
Een vernuftig kaartspel voor 2 tot 5 spelers (vanaf 10 jaar) die er
hun hoofd goed kunnen bijhouden.

Het wordt pas moeilijk als je niet alleen op de 'gewone' arabische
cijfers moet letten, maar ook nog oog moet hebben voor de romeinse
getalwaarden op elke kaart
Wie behoudt een goed overzicht en
kan het hoofd koel houden?
Doel van het spel:
Wie op het einde de meeste kaarten heeft verzameld, wint.
Materiaal:
- 77 speelkaarten (7 sets van 11 kaarten)
- 5 rangordekaarten
De speelkaarten:
- Op elke kaart staat een groot arabisch cijfer (van 1 tot 11)
afgedrukt. Meestal staat daaronder een klein romeins cijfer
afgebeeld variërend tussen I en V:
- vijf kaartensets hebben zowel arabische als romeinse
cijferwaarden
- één set bevat enkel kaarten met arabische
cijfers
- één set bestaat uit kaarten die elk een
arabisch en twee romeinse cijfers bevatten.
- De arabische cijfers geven de 'grootte' aan van de kaart. De
romeinse cijfers geven aan welke 'waarde' een slag niet mag
halen.
- De kaartkleuren hebben in dit spel geen betekenis. Alle
kleuren zijn gelijkwaardig.
Voorbereiding:
- De vijf rangordekaarten worden open naast elkaar in het midden
van de tafel gelegd.
- De andere kaarten worden goed dooreen geschud. Elke speler
krijgt 4 handkaarten. De overblijvende kaarten vormen een verdekte
stapel naast de openliggende kaartenrij.
Spelverloop:
- De speler links van de gever legt een willekeurige eigen
handkaart open voor zich neer op tafel. Daarna trekt hij een
nieuwe kaart van de stapel.
- De andere spelers volgen nu in wijzerzin. Dit gaat zo door tot
iemand de slag behaalt. Het zal meermaals voorkomen dat
verschillende spelers meer dan één keer aan de beurt
zullen komen voor dezelfde slag!
- De kaarten moeten steeds zodanig uitgespeeld worden, dat
steeds alle gespeelde kaarten volledig zichtbaar openliggen voor
de speler die ze heeft uitgespeeld.
- Het romeinse cijfer geeft telkens aan welke kaart de slag niet
kan behalen. Om dit te verduidelijken wordt na elke slag - indien
nodig - een rangordekaart omgedraaid. Een voorbeeld zal dit
verduidelijken:
- Werd door iemand een kaart gespeeld waarbij onder het
arabische cijfer een romeinse II voorkomt, dan wil dit zeggen dat
de slag niet kan gaan naar de kaart met de tweede-hoogste waarde.
Om het overzicht te behouden, wordt nu de rangordekaart met
romeins cijfer II omgedraaid.
- Verschillende kaarten vermelden geen romeins cijfer. Hierdoor
moet ook geen rangordekaart omgedraaid worden. Speelt iemand een
kaart met twee romeinse cijfers uit, dan moet deze speler
onmiddellijk kiezen welk cijfer geldig is. Aansluitend moet hij
dan ook de overeenkomstige rangordekaart omdraaien.
- In een beurt kan steeds elke mogelijke kaart uitgespeeld
worden. Let wel op volgende twee opmerkingen:
- Speelt iemand een kaart uit met een arabische getalwaarde die
reeds open op tafel ligt, dan moet de reeds openliggende kaart
omgedraaid worden. Elke arabische getalwaarde kan nl. slechts
één keer op tafel voorkomen. De laatst uitgespeeld
kaart vervangt daarbij steeds de eerder uitgespeelde kaart met
dezelfde waarde.
- Kaarten met gelijke romeinse cijfers mogen onbeperkt gespeeld
worden. Is de overeenkomstige rangordekaart nl. reeds omgedraaid,
dan heeft het uitspelen van die kaart daarop geen invloed meer.
(Enkel de arabische getalwaarde is nu nog van betekenis.)
- Door het uitspelen van kaarten en omdraaien van
rangordekaarten wordt de kaartkeuze om de slag alsnog te behalen
steeds moeilijker. Er wordt steeds doorgespeeld totdat nog slechts
één rangordekaart open op tafel ligt. (Er moeten
hiervoor dus vier kaarten met elk een verschillende romeins cijfer
uitgespeeld zijn.) Daarna wordt nagekeken wie de slag behaalt. De
slag gaat naar de speler bij wie de kaart ligt met de passende
rang. Daarbij wordt gekeken naar de arabische cijfers. Opnieuw een
voorbeeld:
- Alleen de rangordekaart met waarde IV ligt nog open op tafel.
De slag gaat dus naar de speler met de vierde-hoogste kaartwaarde.
Speler A heeft een 1 en een 7 voor zich liggen. Bij speler B ligt
een 8 en een 11. Speler C heeft alleen een 5 uitgespeeld. De
rangorde is: 11, 8, 7, 5 en 1. De slag gaat naar de speler met de
5, in dit voorbeeld is dit speler C.
- Hierna worden de vijf rangordekaarten terug open gelegd. De
winnaar van de slag speelt dan de eerste kaart uit van de volgende
ronde.
Speleinde:
- Zodra de neemstapel is opgebruikt start de eindfase. Daarin
wordt nog zo goed als mogelijk voor de laatste slag verder
gespeeld.
- Elke speler telt tenslotte zijn verzamelde kaarten. Elke
'veroverde' kaart telt voor 1 punt. De speler met de meeste punten
(= kaarten), wint.
Uitzonderingsgeval: een 'blinde
slag'
- Het kan voorkomen dat na het omdraaien van de vierde
rangordekaart de slag nog niet kan toegekend worden omdat er
onvoldoende kaarten werden uitgespeeld. Voorbeeld: Er werden reeds
vier kaarten uitgespeeld waardoor nog alleen de rangordekaart met
romeins cijfer V openligt. De slag gaat dus naar de vijfde-hoogste
kaart. Er moet dus nog verder gespeeld worden totdat iemand een
passende lagere kaart uitspeelt.
- Bij dit verder uitspelen van kaarten kan het voorkomen dat ook
rangordekaart V moet omgedraaid worden. Hierdoor komt het tot een
zogenaamde 'blinde slag'. Alle uitgespeelde kaarten worden
opgeruimd en uit het spel genomen.
- De nieuwe startspeler is de speler die de blinde slag heeft
veroorzaakt.

Date Last Modified: 30-03-2001
© Deze pagina is onderdeel van de vzw Vlaams
Spellenarchief